This paper presents the first bibliometric mapping analysis of the field of computer and information ethics (C&IE). It provides a map of the relations between 400 key terms in the field. This term map can be used to get an overview of concepts and topics in the field and to identify relations between information and communication technology concepts on the one hand and ethical concepts on the other hand. To produce the term map, a data set of over thousand articles (...) published in leading journals and conference proceedings in the C&IE field was constructed. With the help of various computer algorithms, key terms were identified in the titles and abstracts of the articles and co-occurrence frequencies of these key terms were calculated. Based on the co-occurrence frequencies, the term map was constructed. This was done using a computer program called VOSviewer. The term map provides a visual representation of the C&IE field and, more specifically, of the organization of the field around three main concepts, namely privacy, ethics, and the Internet. (shrink)

What is to be learned from the chaotic downfall of the Weimar Republic and the erosion of European liberal statehood in the interwar period vis-a-vis the ongoing European crisis? This book analyses and explains the recurrent emergence of crises in European societies. It asks how previous crises can inform our understanding of the present crisis. The particular perspective advanced is that these crises not only are economic and social crises, but must also be understood as crises of public power, order (...) and authority. In other words, it argues that substantial challenges to the functional and normative setup of democracy and the rule of law were central to the emergence and the unfolding of these crises. The book draws on and adds to the rich ’crises literature’ developed within the critical theory tradition to outline a conceptual framework for understanding what societal crises are. The central idea is that societal crises represent a discrepancy between the unfolding of social processes and the institutional frameworks that have been established to normatively stabilize such processes. The crises at issue emerged in periods characterized by strong social, economic and technological transformations as well as situations of political upheaval. As such, the crises represented moments where the existing functional and normative grid of society, as embodied in notions of public order and authority, were severely challenged and in many instances undermined. Seen in this perspective, the book reconstructs how crises unfolded, how they were experienced, and what kind of responses the specific crises in question provoked. -/- Table of Contents -/- Introduction: European Crises of Public Power: From Weimar until Today, Poul F. Kjaer & Niklas Olsen / Part I: Semantics, Notions and Narratives of Societal Crisis / 1. What Time Frame Makes Sense for Thinking About Crises?, David Runciman / 2. The Stakes of Crises, Janet Roitman / Part II: Weimar and the Interwar Period: Ideologies of Anti-Modernism and Liberalism / 3. The Crisis of Modernity – Modernity as Crisis: Towards a Typology of Crisis Discourses in Interwar East Central Europe and Beyond, Balázs Trencsényi / 4. European Legitimacy Crisis – Weimar and Today: Rational and Theocratic Authority in the Schmitt-Strauss Exchange, John P. McCormick / 5. Crisis and the Consumer: Reconstructions of Liberalism in Twentieth Century Political Thought , Niklas Olsen / Part III: The Causes of Crises: From Corporatism to Governance / 6. The Constitutionalization of Labour Law and the Crisis of National Democracy , Chris Thornhill / 7. The Crisis in Labour Law: From Weimar to Austerity Ruth Dukes / 8. From the Crisis of Corporatism to the Crisis of Governance, Poul F. Kjaer / Part IV: The Euro and the Crisis of Law and Democracy / 9. What is left of the European Economic Constitution II? From Pyrrhic Victory to Cannae Defeat Christian Joerges / 10. Reflections on Europe’s “Rule of Law Crisis”, Jan-Werner Müller. 11. Democracy under Siege: The Decay of Constitutionalisation and the Crisis of Public Law and Public Opinion, Hauke Brunkhorst/ Part V: The Consequences of Crises and the Future of Europe / 12. Crises and Extra-Legality: From Above and From Below, William E. Scheuermann / 13. “We could all go Down the Road of Lebanon” – Crisis Thinking on the Anti-Muslim Far Right, Mikkel Thorup / 14. Conclusions and Perspectives: The Re-Constitution of Europe, Poul F. Kjaer & Niklas Olsen Index . (shrink)

Das Themengebiet der Psychopathie hat in den letzten Jahrzehnten vor allem durch Filme, die sich mit (vermeintlich) psychopathischen Charakteren beschäfti- gen, ein breites gesellschaftliches Interesse erfahren (vgl. Swart 2016). Holly- woods Blockbuster zeigen hier Beispiele hochintelligenter (z. B. Hanibal Lector in „Das Schweigen der Lämmer“) oder sexuell devianter (z. B. Patrick Bateman in „American Psycho“) Serienkiller, welche aus klinischer Sicht tatsächlich hoch psy- chopathische Tendenzen aufweisen. Demgegenüber werden psychisch andersartig beeinträchtigte Filmcharaktere, wie z. B. Norman Bates („Psycho“) oder Travis Bickel (...) („Taxi Driver“) wohl aufgrund ihrer schreckenseinflößenden Wirkung im allgemeinen Sprachgebrauch oft als Psychopathen bezeichnet, obwohl ihre Symptome aus forensisch-psychiatrischer Sicht eher schizoiden Wahnvorstellungen ähneln und keine Anzeichen einer klas- sischen Psychopathie darstellen (vgl. Leistedt / Linkowski 2014). Auch Medienbe- richte über tatsächlich existierende, brutale (z.B. Serienkiller Ted Bundy) oder dreiste (z.B. Anlagebetrüger Bernard Madoff) Figuren der Zeitgeschichte haben die konzeptionelle Unübersichtlichkeit des in der Öffentlichkeit wahrgenommenen Bildes der Psychopathie befeuert. Und sogar in medizinischen bzw. psychiatri- schen Kreisen scheint eine uneinheitliche Sichtweise die Konfusion um das Stö- rungsbild Psychopathie weiter anzufachen (vgl. Berg et al. 2013). (shrink)

Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg (...) de strijd aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg (...) de strijd aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

In this paper, new evidence is presented for the assumption that the reason-relation reading of indicative conditionals ('if A, then C') reflects a conventional implicature. In four experiments, it is investigated whether relevance effects found for the probability assessment of indicative conditionals (Skovgaard-Olsen, Singmann, and Klauer, 2016a) can be classified as being produced by a) a conversational implicature, b) a (probabilistic) presupposition failure, or c) a conventional implicature. After considering several alternative hypotheses and the accumulating evidence from other studies (...) as well, we conclude that the evidence is most consistent with the Relevance Effect being the outcome of a conventional implicature. This finding indicates that the reason-relation reading is part of the semantic content of indicative conditionals, albeit not part of their primary truth-conditional content. (shrink)

Recent studies indicate that indicative conditionals like "If people wear masks, the spread of Covid-19 will be diminished" require a probabilistic dependency between their antecedents and consequents to be acceptable (Skovgaard-Olsen et al., 2016). But it is easy to make the slip from this claim to the thesis that indicative conditionals are acceptable only if this probabilistic dependency results from a causal relation between antecedent and consequent. According to Pearl (2009), understanding a causal relation involves multiple, hierarchically organized conceptual (...) dimensions: prediction, intervention, and counterfactual dependence. In a series of experiments, we test the hypothesis that these conceptual dimensions are differentially encoded in indicative and counterfactual conditionals. If this hypothesis holds, then there are limits as to how much of a causal relation is captured by indicative conditionals alone. Our results show that the acceptance of indicative and counterfactual conditionals can become dissociated. Furthermore, it is found that the acceptance of both is needed for accepting a causal relation between two co-occurring events. The implications that these findings have for the hypothesis above, and for recent debates at the intersection of the psychology of reasoning and causal judgment, are critically discussed. Our findings are consistent with viewing indicative conditionals as answering predictive queries requiring evidential relevance (even in the absence of direct causal relations). Counterfactual conditionals in contrast target causal relevance, specifically. Finally, we discuss the implications our results have for the yet unsolved question of how reasoners succeed in constructing causal models from verbal descriptions. (shrink)

Suppose that two competing norms, N1 and N2, can be identified such that a given person’s response can be interpreted as correct according to N1 but incorrect according to N2. Which of these two norms, if any, should one use to interpret such a response? In this paper we seek to address this fundamental problem by studying individual variation in the interpretation of conditionals by establishing individual profiles of the participants based on their case judgments and reflective attitudes. To investigate (...) the participants’ reflective attitudes we introduce a new experimental paradigm called the Scorekeeping Task. As a case study, we identify the participants who follow the Suppositional Theory of conditionals (N1) versus Inferentialism (N2) and investigate to what extent internally consistent competence models can be reconstructed for the participants on this basis. After extensive empirical investigations, an apparent reasoning error with and-to-if inferences was found in one of these two groups. The implications of this case study for debates on the proper role of normative considerations in psychology are discussed. (shrink)

In this study we investigate the influence of reason-relation readings of indicative conditionals and ‘and’/‘but’/‘therefore’ sentences on various cognitive assessments. According to the Frege-Grice tradition, a dissociation is expected. Specifically, differences in the reason-relation reading of these sentences should affect participants’ evaluations of their acceptability but not of their truth value. In two experiments we tested this assumption by introducing a relevance manipulation into the truth-table task as well as in other tasks assessing the participants’ acceptability and probability evaluations. Across (...) the two experiments a strong dissociation was found. The reason-relation reading of all four sentences strongly affected their probability and acceptability evaluations, but hardly affected their respective truth evaluations. Implications of this result for recent work on indicative conditionals are discussed. (shrink)

This paper examines precursors and consequents of perceived relevance of a proposition A for a proposition C. In Experiment 1, we test Spohn's assumption that ∆P = P − P is a good predictor of ratings of perceived relevance and reason relations, and we examine whether it is a better predictor than the difference measure − P). In Experiment 2, we examine the effects of relevance on probabilistic coherence in Cruz, Baratgin, Oaksford, and Over's uncertain “and-to-if” inferences. The results suggest (...) that ∆P predicts perceived relevance and reason relations better than the difference measure and that participants are either less probabilistically coherent in “and-to-if” inferences than initially assumed or that they do not follow P = P. Results are discussed in light of recent results suggesting that the Equation may not hold under conditions of irrelevance or negative relevance. (shrink)

The aim is to motivate theoretically a relevance approach to conditionals in a comparative discussion of the main alternatives. In particular, it will be argued that a relevance approach to conditionals is better motivated than the suppositional theory currently enjoying wide endorsement. In the course of this discussion, an argument will be presented for why failures of the epistemic relevance of the antecedent for the consequent should be counted as genuine semantic defects. Furthermore, strategies for dealing with compositionality and the (...) perceived objective purport of indicative conditionals will be put forward. (shrink)

Ranking theory is a formal epistemology that has been developed in over 600 pages in Spohn's recent book The Laws of Belief, which aims to provide a normative account of the dynamics of beliefs that presents an alternative to current probabilistic approaches. It has long been received in the AI community, but it has not yet found application in experimental psychology. The purpose of this paper is to derive clear, quantitative predictions by exploiting a parallel between ranking theory and a (...) statistical model called logistic regression. This approach is illustrated by the development of a model for the conditional inference task using Spohn's ranking theoretic approach to conditionals. (shrink)

It is widely held that there are important differences between indicative conditionals (e.g. “If the authors are linguists, they have written a linguistics paper”) and subjunctive conditionals (e.g. “If the authors had been linguists, they would have written a linguistics paper”). A central difference is that indicatives and subjunctives convey different stances towards the truth of their antecedents. Indicatives (often) convey neutrality: for example, about whether the authors in question are linguists. Subjunctives (often) convey the falsity of the antecedent: for (...) example, that the authors in question are not linguists. This paper tests prominent accounts of how these different stances are conveyed: whether by presupposition or conversational implicature. Experiment 1 tests the presupposition account by investigating whether the stances project – remain constant – when embedded under operators like negations, possibility modals, and interrogatives, a key characteristic of presuppositions. Experiment 2 tests the conversational-implicature account by investigating whether the stances can be cancelled without producing a contradiction, a key characteristic of implicatures. The results provide evidence that both stances – neutrality about the antecedent in indicatives and the falsity of the antecedent in subjunctives – are conveyed by conversational implicatures. (shrink)

In this paper, a critical discussion is made of the role of entailments in the so-called New Paradigm of psychology of reasoning based on Bayesian models of rationality (Elqayam & Over, 2013). It is argued that assessments of probabilistic coherence cannot stand on their own, but that they need to be integrated with empirical studies of intuitive entailment judgments. This need is motivated not just by the requirements of probability theory itself, but also by a need to enhance the interdisciplinary (...) integration of the psychology of reasoning with formal semantics in linguistics. The constructive goal of the paper is to introduce a new experimental paradigm, called the Dialogical Entailment task, to supplement current trends in the psychology of reasoning towards investigating knowledge-rich, social reasoning under uncertainty (Oaksford and Chater, 2019). As a case study, this experimental paradigm is applied to reasoning with conditionals and negation operators (e.g. CEM, wide and narrow negation). As part of the investigation, participants’ entailment judgments are evaluated against their probability evaluations to assess participants’ cross-task consistency over two experimental sessions. (shrink)

The main goal of this paper is to investigate what explanatory resources Robert Brandom’s distinction between acknowledged and consequential commitments affords in relation to the problem of logical omniscience. With this distinction the importance of the doxastic perspective under consideration for the relationship between logic and norms of reasoning is emphasized, and it becomes possible to handle a number of problematic cases discussed in the literature without thereby incurring a commitment to revisionism about logic. One such case in particular is (...) the preface paradox, which will receive an extensive treatment. As we shall see, the problem of logical omniscience not only arises within theories based on deductive logic; but also within the recent paradigm shift in psychology of reasoning. So dealing with this problem is important not only for philosophical purposes but also from a psychological perspective. (shrink)

This dissertation is devoted to empirically contrasting the Suppositional Theory of conditionals, which holds that indicative conditionals serve the purpose of engaging in hypothetical thought, and Inferentialism, which holds that indicative conditionals express reason relations. Throughout a series of experiments, probabilistic and truth-conditional variants of Inferentialism are investigated using new stimulus materials, which manipulate previously overlooked relevance conditions. These studies are some of the first published studies to directly investigate the central claims of Inferentialism empirically. In contrast, the Suppositional Theory (...) of conditionals has an impressive track record through more than a decade of intensive testing. The evidence for the Suppositional Theory encompasses three sources. Firstly, direct investigations of the probability of indicative conditionals, which substantiate “the Equation” (P(if A, then C) = P(C|A)). Secondly, the pattern of results known as “the defective truth table” effect, which corroborates the de Finetti truth table. And thirdly, indirect evidence from the uncertain and-to-if inference task. Through four studies each of these sources of evidence are scrutinized anew under the application of novel stimulus materials that factorially combine all permutations of prior and relevance levels of two conjoined sentences. The results indicate that the Equation only holds under positive relevance (P(C|A) – P(C|¬A) > 0) for indicative conditionals. In the case of irrelevance (P(C|A) – P(C|¬A) = 0), or negative relevance (P(C|A) – P(C|¬A) < 0), the strong relationship between P(if A, then C) and P(C|A) is disrupted. This finding suggests that participants tend to view natural language conditionals as defective under irrelevance and negative relevance (Chapter 2). Furthermore, most of the participants turn out only to be probabilistically coherent above chance levels for the uncertain and-to-if inference in the positive relevance condition, when applying the Equation (Chapter 3). Finally, the results on the truth table task indicate that the de Finetti truth table is at most descriptive for about a third of the participants (Chapter 4). Conversely, strong evidence for a probabilistic implementation of Inferentialism could be obtained from assessments of P(if A, then C) across relevance levels (Chapter 2) and the participants’ performance on the uncertain-and-to-if inference task (Chapter 3). Yet the results from the truth table task suggest that these findings could not be extended to truth-conditional Inferentialism (Chapter 4). On the contrary, strong dissociations could be found between the presence of an effect of the reason relation reading on the probability and acceptability evaluations of indicative conditionals (and connate sentences), and the lack of an effect of the reason relation reading on the truth evaluation of the same sentences. A bird’s eye view on these surprising results is taken in the final chapter and it is discussed which perspectives these results open up for future research. (shrink)

In this paper, a novel experimental task is developed for testing the highly influential, but experimentally underexplored, possible worlds account of conditionals (Stalnaker, 1968; Lewis, 1973). In Experiment 1, this new task is used to test both indicative and subjunctive conditionals. For indicative conditionals, five competing truth tables are compared, including the previously untested, multi-dimensional possible worlds semantics of Bradley (2012). In Experiment 2, these results are replicated and it is shown that they cannot be accounted for by an alternative (...) hypothesis proposed by our reviewers. In Experiment 3, individual variation in truth assignments of indicative conditionals is investigated via Bayesian mixture models that classify participants as following one of several competing models. As a novelty of this study, it is found that a possible worlds semantics of Lewis and Stalnaker is capable of accounting for participants’ aggregate truth value assignments in this task. Applied to indicative conditionals, we show across three experiments, that the theory both captures participants’ truth values at the aggregate level (Experiments 1 and 2) and that it makes up the largest subgroup in the analysis of individual variation in our experimental paradigm (Experiment 3). (shrink)

A number of papers have applied the CNI model of moral judgments to investigate deontological and consequentialist response tendencies (Gawronski et al., 2017). A controversy has emerged concerning the methodological assumptions of the CNI model (Baron & Goodwin, 2020, 2021; Gawronski et al. 2020). In this paper, we contribute to this debate by extending the CNI paradigm with a skip option. This allows us to test an invariance assumption that the CNI model shares with prominent process-dissociation models in cognitive and (...) social psychology (Klauer et al., 2015). Like for these models, the present experiments found violations of the invariance assumption for the CNI model. In Experiment 2, we replicate these results and selectively influence the new parameter for the skip option. In addition, structural equation modeling reveals that previous findings for the relationship between gender and the CNI parameters are completely mediated by the association of gender with primary psychopathy. (shrink)

Statements containing epistemic modals (e.g., “by spring 2023 most European countries may have the Covid-19 pandemic under control”) are common expressions of epistemic uncertainty. In this paper, previous published findings (Knobe & Yalcin, 2014; Khoo & Phillips, 2018) on the opposition between Contextualism and Relativism for epistemic modals are re-examined. It is found that these findings contain a substantial degree of individual variation. To investigate whether participants differ in their interpretation of epistemic modals, an experiment with multiple phases and sessions (...) is used to classify participants according to the three semantic theories of Relativism, Contextualism, and Objectivism. Through this study, some of the first empirical evidence for the kind of truth-value shifts postulated by semantic Relativism is presented. It is furthermore found that participants’ disagreement judgments match their truth evaluations and that participants are capable of distinguishing between truth and justification. In a second experimental session, it is investigated whether participants thus classified follow the norm of retraction which Relativism uses to account for argumentation with epistemic modals. Here the results are less favorable for Relativism. In a second experiment, these results are replicated and the normative beliefs of participants concerning the norm of retraction are investigated following work on measuring norms by Bicchieri (2017). Again, it is found that on average participants show no strong preferences concerning the norm of retraction for epistemic modals. Yet, it was found that participants who had committed to Objectivism and had training in logics applied the norm of retraction to might-statements. These results present a substantial challenge to the account of argumentation with epistemic modals presented in MacFarlane (2014), as discussed. Keywords: Epistemic Modals, Relativism, Norm Conflicts, Retraction, Semantics, Truth Conditions, Argumentation. (shrink)

Ranking theory is one of the salient formal representations of doxastic states. It differs from others in being able to represent belief in a proposition (= taking it to be true), to also represent degrees of belief (i.e. beliefs as more or less firm), and thus to generally account for the dynamics of these beliefs. It does so on the basis of fundamental and compelling rationality postulates and is hence one way of explicating the rational structure of doxastic states. Thereby (...) it provides foundations for accounts of defeasible or nonmonotonic reasoning. It has widespread applications in philosophy, it proves to be most useful in Artificial Intelligence, and it has started to find applications as a model of reasoning in psychology. (shrink)

Recently several papers have reported relevance effects on the cognitive assessments of indicative conditionals, which pose an explanatory challenge to the Suppositional Theory of conditionals advanced by David Over, which is influential in the psychology of reasoning. Some of these results concern the “Equation” (P(if A, then C) = P(C|A)), others the de Finetti truth table, and yet others the uncertain and-to-inference task. The purpose of this chapter is to take a Birdseye view on the debate and investigate some of (...) the open theoretical issues posed by the empirical results. Central among these is whether to count these effects as belonging to pragmatics or semantics. (shrink)

In this manuscript we study individual variation in the interpretation of conditionals by establishing individual profiles of the participants based on their behavioral responses and reflective attitudes. To investigate the participants’ reflective attitudes we introduce a new experimental paradigm called the Scorekeeping Task, and a Bayesian mixture model tailored to analyze the data. The goal is thereby to identify the participants who follow the Suppositional Theory of conditionals and Inferentialism and to investigate their performance on the uncertain and-to-if inference task.

Habilitation thesis in psychology. The book consists of a collection of reasoning studies. The experimental investigations will take us from people’s reasoning about probabilities, entailments, pragmatic factors, argumentation, and causality to morality. An overarching theme of the book is norm pluralism and individual differences in rationality research.

In view of the philosophical problems that vex the debate on situated affectivity, it can seem wise to focus on simple cases. Accordingly, theorists often single out scenarios in which an individual employs a device in order to enhance their emotional experience, or to achieve new kinds of experience altogether, such as playing an instrument, going to the movies or sporting a fancy handbag. I argue that this narrow focus on cases that fit a ‘user/resource model’ tends to channel attention (...) away from more complex and also more problematic instances of situated affectivity. Among these are scenarios in which a social domain draws individuals into certain modes of affective interaction, often by way of attunement and habituation to affective styles and interaction patterns that are normative in the domain in question. This can lead to a phenomenon that is not so much ‘mind extension’ than ‘mind invasion’: affectivity is dynamically framed and modulated from without, often contrary to the prior orientations of the individuals in question. As an example, I discuss affective patterns prevalent in today’s corporate workplace. I claim that workplace affect sometimes contributes to what is effectively a ‘hack’ of employees’ subjectivity. (shrink)

This text addresses a problem that is not sufficiently dealt with in most of the recent literature on emotion and feeling. The problem is a general underestimation of the extent to which affective intentionality is essentially bodily. Affective intentionality is the sui generis type of world-directedness that most affective states – most clearly the emotions – display. Many theorists of emotion overlook the extent to which intentional feelings are essentially bodily feelings. The important but quite often overlooked fact is that (...) the bodily feelings in question are not the regularly treated, non-intentional bodily sensations (known from Jamesian accounts of emotion), but rather crucial carriers of world-directed intentionality. Consequently, most theories of human emotions and feelings recently advocated are deficient in terms of phenomenological adequacy. This text tries to make up for this deficit and develops a catalogue of five central features of intentional bodily feelings. In addition, Jesse Prinz’s embodied appraisal theory is criticized as an exemplary case of the misconstrual of the bodily nature of affective experience in naturalistic philosophy of mind. (shrink)

We introduce the working concept of “affective arrangement.” This concept is the centerpiece of a perspective on situated affectivity that emphasizes relationality, dynamics, and performativity. Our proposal relates to work in cultural studies and continental philosophy in the Spinoza–Deleuze lineage, yet it is equally geared to the terms of recent work in the philosophy of emotion. Our aim is to devise a framework that can help flesh out how affectivity unfolds dynamically in a relational setting by which it is at (...) the same time modulated in recurring ways. With this orientation, this article contributes to the interdisciplinary study of situated affectivity and to the theoretical and conceptual unification of distinct strands of research from several disciplines. (shrink)

An organizing theme of the dissertation is the issue of how to make philosophical theories useful for scientific purposes. An argument for the contention is presented that it doesn’t suffice merely to theoretically motivate one’s theories, and make them compatible with existing data, but that philosophers having this aim should ideally contribute to identifying unique and hard to vary predictions of their theories. This methodological recommendation is applied to the ranking-theoretic approach to conditionals, which emphasizes the epistemic relevance and the (...) expression of reason relations as part of the semantics of the natural language conditional. As a first step, this approach is theoretically motivated in a comparative discussion of other alternatives in psychology of reasoning, like the suppositional theory of conditionals, and novel approaches to the problems of compositionality and accounting for the objective purport of indicative conditionals are presented. In a second step, a formal model is formulated, which allows us to derive quantitative predictions from the ranking-theoretic approach, and it is investigated which novel avenues of empirical research that this model opens up for. Finally, a treatment is given of the problem of logical omniscience as it concerns the issue of whether ranking theory (and other similar approaches) makes too idealized assumptions about rationality to allow for interesting applications in psychology of reasoning. Building on the work of Robert Brandom, a novel solution to this problem is presented, which both opens up for new perspectives in psychology of reasoning and appears to be capable of satisfying a range of constraints on bridge principles between logic and norms of reasoning, which would otherwise stand in a tension. (shrink)

It can be tempting to think of affect as a matter of the present moment – a reaction, a feeling, an experience or engagement that unfolds right now. This paper will make the case that affect is better thought of as not only temporally extended but as saturated with temporality, especially with the past. In and through affectivity, concrete, ongoing history continues to weigh on present comportment. In order to spell this out, I sketch a Heidegger-inspired perspective. It revolves around (...) two claims. The first is that we should understand what Heidegger calls 'Befindlichkeit' (findingness) as radical situatedness. Affectivity is a matter of 'finding oneself' constellated – thrown – into the world in ways that outrun what an individual or collective might grasp and process. The second claim is that the temporal dimension, as a relatedness to the past, takes precedence in affect's situatedness. Key to affect is the way in which the past continues to hold sway over present comportment, collectively and individually. In order to articulate this perspective, it is important to overcome the idea that affect must be understood mainly in terms of feeling or experiential states of other kinds. Better suited to grasp the idea of findingness is the concept of 'disclosive posture', as proposed by Katherine Withy. I suggest that this notion should be put at the fore of a phenomenological approach to situated affectivity. (shrink)

Journal of Political Philosophy, EarlyView.

In a number of recent philosophical debates, it has become common to distinguish between two kinds of normative reasons, often called the right kind of reasons (henceforth: RKR) and the wrong kind of reasons (henceforth: WKR). The distinction was first introduced in discussions of the so-called buck-passing account of value, which aims to analyze value properties in terms of reasons for pro-attitudes and has been argued to face the wrong kind of reasons problem. But nowadays it also gets applied in (...) other philosophical contexts and to reasons for other responses than pro-attitudes, for example in recent debates about evidentialism and pragmatism about reasons for belief. While there seems to be wide agreement that there is a general and uniform distinction that applies to reasons for different responses, there is little agreement about the scope, relevance and nature of this distinction. Our aim in this article is to shed some light on this issue by surveying the RKR/WKR distinction as it has been drawn with respect to different responses, and by examining how it can be understood as a uniform distinction across different contexts. We start by considering reasons for pro-attitudes and emotions in the context of the buck-passing account of value (§1). Subsequently we address the distinction that philosophers have drawn with respect to reasons for other attitudes, such as beliefs and intentions (§2), as well as with respect to reasons for action (§3). We discuss the similarities and differences between the ways in which philosophers have drawn the RKR/WKR distinction in these areas and offer different interpretations of the idea of a general, uniform distinction. The major upshot is that there is at least one interesting way of substantiating a general RKR/WKR distinction with respect to a broad range of attitudes as well as actions. We argue that this has important implications for the proper scope of buck-passing accounts and the status of the wrong kind of reasons problem (§4). (shrink)

The last decade has seen an increasing number of references to quantum mechanics in the humanities and social sciences. This development has in particular been driven by Karen Barad’s agential realism: a theoretical framework that, based on Niels Bohr’s interpretation of quantum mechanics, aims to inform social theorizing. In dealing with notions such as agency, power, and embodiment as well as the relation between the material and the discursive level, the influence of agential realism in fields such as feminist science (...) studies and posthumanism has been profound. However, no one has hitherto paused to assess agential realism’s proclaimed quantum mechanical origin including its relation to the writings of Niels Bohr. This is the task taken up here. We find that many of the implications that agential realism allegedly derives from a Bohrian interpretation of quantum mechanics dissent from Bohr’s own views and are in conflict with those of other interpretations of quantum mechanics. Agential realism is at best consistent with quantum mechanics and consequently, it does not capture what quantum mechanics in any strict sense implies for social science or any other domain of inquiry. Agential realism may be interesting and thought provoking from the perspective of social theorizing, but it is neither sanctioned by quantum mechanics nor by Bohr’s authority. This conclusion not only holds for agential realism in particular, it also serves as a general warning against the other attempts to use quantum mechanics in social theorizing. (shrink)

In this paper, I offer a close reading of Wittgenstein's remarks on inconsistency, mostly as they appear in the Lectures on the Foundations of Mathematics. I focus especially on an objection to Wittgenstein's view given by Alan Turing, who attended the lectures, the so-called ‘falling bridges’-objection. Wittgenstein's position is that if contradictions arise in some practice of language, they are not necessarily fatal to that practice nor necessitate a revision of that practice. If we then assume that we have adopted (...) a paraconsistent logic, Wittgenstein's answer to Turing is that if we run into trouble building our bridge, it is either because we have made a calculation mistake or our calculus does not actually describe the phenomenon it is intended to model. The possibility of either kind of error is not particular to contradictions nor inconsistency, and thus contradictions do not have any special status as a thing to be avoided. (shrink)

This paper analyzes the historical context and systematic importance of Kant's hypothetical use of reason. It does so by investigating the role of hypotheses in Kant's philosophy of science. We first situate Kant’s account of hypotheses in the context of eighteenth-century German philosophy of science, focusing on the works of Wolff, Meier, and Crusius. We contrast different conceptions of hypotheses of these authors and elucidate the different theories of probability informing them. We then adopt a more systematic perspective to discuss (...) Kant's idea that scientific hypotheses must articulate real possibilities. We argue that Kant's views on the intelligibility of scientific hypotheses constitute a valuable perspective on scientific understanding and the constraints it imposes on scientific rationality. (shrink)

In recent years the idea that perceptual content is tensed in the sense that we can perceive objects as present or as past has come under attack. In this paper the notion of tensed content is to the contrary defended. The paper argues that assuming that something like an intentionalistic theory of perception is correct, it is very reasonable to suppose that perceptual content is tensed, and that a denial of this notion requires a denial of some intuitively very plausible (...) principles. The paper discusses some common objections against the notion of tensed content and concludes that none of them succeeds in showing that perceptual content cannot be tensed. (shrink)

As a painfully outdated institution the school is accused of: being alienating, closing itself off to society and to the needs of young people; reproducing social inequality and consolidating existing power relations; demotivating youth; showing a lack of effectiveness and having great difficulty with employability. And last but not least, the school is considered redundant: the school, where learning is bound to time and place, is no longer needed in the digital era of virtual learning environments. The ultimate charge: the (...) school is a product of outdated ways of distributing knowledge and expertise, determined by primitive technologies of the past. Adieu school. This book advocates the acquittal of the school. It argues that many of the allegations against the school are motivated by an age-old fear and even hatred toward one of its radical but essential characteristics: that the school provides ‘free time' and transforms knowledge and skills into 'common goods', and therefore has the potential to give everyone, regardless of background, natural talent or aptitude, the time and space to leave their known environment, rise above themselves and renew (and thus change in unpredictable ways) the world. This defence of the school starts from an investigation of what makes a school a school and pinpoints why the school has value in and of itself. It reveals the various attempts to rob the school of its scholastic character, that is, to tame the school. The ultimate aim is to elaborate a touchstone that helps to defend as well as to re-invent school. -/- Jan Masschelein and Maarten Simons are members of the Laboratory for Education and Society, KU Leuven. They share an interest in research on the public dimensions of education and are currently elaborating a philosophy of schooling. (shrink)

Marx’s vision of unalienated production is often thought to be subject to decisive objections. This article argues that these objections rely on a misinterpretation of Marx’s position. It provides a new interpretation of Marx’s vision of unalienated production. Unlike another well-known account, it suggests that unalienated production involves realizing oneself through providing others with the goods and services they need for their self-realization. It argues that this view is appealing and that it offers a more successful response to objections than (...) previous interpretations. In doing so, it hopes to put Marx’s concern with alienation and nonalienation back on the table. (shrink)

Higher-order logic, with its type-theoretic apparatus known as the simple theory of types (STT), has increasingly come to be employed in theorizing about properties, relations, and states of affairs—or ‘intensional entities’ for short. This paper argues against this employment of STT and offers an alternative: ordinal type theory (OTT). Very roughly, STT and OTT can be regarded as complementary simplifications of the ‘ramified theory of types’ outlined in the Introduction to Principia Mathematica (on a realist reading). While STT, understood as (...) a theory of intensional entities, retains the Fregean division of properties and relations into a multiplicity of categories according to their adicities and ‘input types’ and discards the division of intensional entities into different ‘orders’, OTT takes the opposite approach: it retains the hierarchy of orders (though with some modifications) and discards the categorisation of properties and relations according to their adicities and input types. In contrast to STT, this latter approach avoids intensional counterparts of the Epimenides and related paradoxes. Fundamental intensional entities lie at the base of the proposed hierarchy and are also given a prominent part to play in the individuation of non-fundamental intensional entities. (shrink)

The topic of this paper is the perception of properties. It is argued that the perception of properties allows for a distinction between the sense of the identity and the sense of the qualitative nature of a property. So, for example, we might perceive a property as being identical over time even though it is presented as more and more determinate. Thus, you might see an object first as red and then as crimson red. In this case, the property is (...) perceived as identical over time, even though the sense of the qualitative nature (the redness, the crimson redness) of the property is changing. The distinction between the sense of identity and the sense of quality is explicated in terms of perceiving a particular property, a trope, and perceiving it as an instance of a universal. It is subsequently argued that the perceived tropes cannot constitute the phenomenal character of the perceptual experience. (shrink)

This study aims to corroborate Merleau-Ponty’s interpretations of fundamental ideas from Saussure’s linguistics by linking them to works that were independently elaborated by Jan Mukařovský, Czech structuralist aesthetician and literary theorist. I provide a comparative analysis of the two authors’ theories of language and their interpretations of thought as fundamentally determined by language. On this basis, I investigate how they conceive linguistic innovation and its translation into changes in the constituted language and other social codes and institutions. I explain how (...) they elaborate on Saussure’s idea of language as a system of oppositions by interpreting cultural innovation as a systematic variation of pre-established social norms and, similarly, linguistic innovation as gesturing within language. Connectedly, I show how Mukařovský’s works help clarify Merleau-Ponty’s focus on the gestural dimension of language. By discussing the two thinkers’ arguments in favour of linguistic innovation, I explore what could be called phenomenological limits of structuralism. (shrink)

Affect and emotion have come to dominate discourse on social and political life in the mobile and networked societies of the early 21st century. This volume introduces a unique collection of essential concepts for theorizing and empirically investigating societies as Affective Societies. The concepts engender insights into the affective foundations of social coexistence and are indispensable to comprehend the many areas of conflict linked to emotion such as migration, political populism, or local and global inequalities. Each chapters provides historical orientation; (...) detailed explication of the concept in question, clear-cut research examples, and an outlook toward future research. (shrink)

The sensorimotor theory of perceptual consciousness offers a form of enactivism in that it stresses patterns of interaction instead of any alleged internal representations of the environment. But how does it relate to forms of enactivism stressing the continuity between life and mind? We shall distinguish sensorimotor enactivism, which stresses perceptual capacities themselves, from autopoietic enactivism, which claims an essential connection between experience and autopoietic processes or associated background capacities. We show how autopoiesis, autonomous agency, and affective dimensions of experience (...) may fit into sensorimotor enactivism, and we identify differences between this interpretation and autopoietic enactivism. By taking artificial consciousness as a case in point, we further sharpen the distinction between sensorimotor enactivism and autopoietic enactivism. We argue that sensorimotor enactivism forms a strong default position for an enactive account of perceptual consciousness. (shrink)

The focus of this article is the question whether the notion of being in a position to know is closed under modus ponens. The question is answered negatively.

Many philosophers consider explanation to be objective such that facts explain facts independently of human beings. This paper rejects such an ontological view and argues in favor of an epistemic view, named the pragmatic-rhetorical view, according to which explanations depend on our knowledge and are grounded in the public or scientific discourse.

This paper clarifies Merleau-Ponty’s original account of “higher-order” cognition as fundamentally embodied and enacted. Merleau-Ponty’s philosophy inspired theories that deemphasize overlaps between conceptual knowledge and motor intentionality or, on the contrary, focus exclusively on abstract thought. In contrast, this paper explores the link between Merleau-Ponty’s account of motor intentionality and his interpretations of our capacity to understand and interact productively with cultural symbolic systems. I develop my interpretation based on Merleau-Ponty’s analysis of two neuropathological modifications of motor intentionality, the case (...) of the brain-injured war veteran Schneider, and a neurological disorder known as Gerstmann’s syndrome. Building on my analysis of Schneider’s sensorimotor compensatory performances in relation to his limitations in the domains of algebra, geometry, and language usage, I demonstrate a strong continuity between the sense of embodiment and enaction at all these levels. Based on Merleau-Ponty’s interpretations, I argue that “higher-order” cognition is impaired in Schneider insofar as his injury limits his sensorimotor capacity to dynamically produce comparatively more complex differentiations of any given phenomenal structure. I then show how Merleau-Ponty develops and specifies his interpretation of Schneider’s intellectual difficulties in relation to the ambiguous role of the body, and in particular the hand, in Gerstmann’s syndrome. I explain how Merleau-Ponty defends the idea that sensorimotor and quasi-representational cognition are mutually irreducible, while maintaining that symbol-based cognition is a fundamentally enactive and embodied process. (shrink)

According to the most prominent principle of early modern rationalists, the Principle of Sufficient Reason [PSR], there are no brute facts, hence, there are no facts without any explanation. Contrary to the PSR, some philosophers have argued that divine ideas are brute facts within Leibniz’s metaphysics. In this paper, I argue against brute-fact-theories of divine ideas, especially represented by Samuel Newlands in Leibniz and the Ground of Possibility, and elaborate an alternative Leibnizian theory of divine ideas.

In this paper, I present a game-theoretic solution to the rule-following paradox in terms of what I will call basic constitutive practices. The structure of such a practice P constitutes what it is to take part in P by defining the correctness conditions of our most basic concepts as those actions that lie on the correlated equilibrium of P itself. Accordingly, an agent S meant addition by his use of the term ‘+’ because S is taking part in a basic (...) constitutive practice of adding where quus-like answers are ruled out by not lying on the equilibrium. The resulting picture of language will preserve the objectivity and correctness conditions of meaning, all the while providing room for the community as a whole to make a mistake. I also argue that by accepting the account presented, we have a strong reason to reject the idea that language is rule-governed. (shrink)

Why are conditional degrees of belief in an observation E, given a statistical hypothesis H, aligned with the objective probabilities expressed by H? After showing that standard replies are not satisfactory, I develop a suppositional analysis of conditional degree of belief, transferring Ramsey’s classical proposal to statistical inference. The analysis saves the alignment, explains the role of chance-credence coordination, and rebuts the charge of arbitrary assessment of evidence in Bayesian inference. Finally, I explore the implications of this analysis for Bayesian (...) reasoning with idealized models in science. (shrink)

The paper aims to define the concept of “felt sense”, introduced in psychology and psychotherapy by E. T. Gendlin, in order to clarify its relation to bodily sensations and its difference from emotions. Gendlin’s own definition, according to which the felt sense is a conceptually vague bodily feeling with implicit meaning, is too general for this task. Gendlin’s definition is specified by pointing out, first, the different layers of awareness of bodily feelings and, second, the difference between bodily readiness for (...) action and motivation for action. According to the more precise definition, the felt sense is the awareness of readiness to act carried by the configuration of bodily sensations. The felt sense differs from emotions because it is not able to motivate the action for which it makes us ready. The article also discusses the intuition that led to the founding of Gendlin’s psychotherapeutic technique and compares it with the psychoanalytic concept of working through resistance during therapy. (shrink)